Hoge Raad: verruiming recht op staking

Staking

Verruiming van het stakingsrecht, Hoge Raad 19-06-2015, (Abvakabo FNV/Stichting Amsta).

De inzet van het stakingsmiddel was lange tijd aan dezelfde, in de rechtspraak geformuleerde, regels onderworpen. Een staking werd in principe enkel rechtmatig geacht wanneer deze werd ingezet als ultimum remedium, een laatste redmiddel. Hieraan moeten onderhandelingen tussen de sociale partners voorafgaan. Pas wanneer die onderhandelingen tot niets leiden kan een staking als pressiemiddel door de vakbonden worden ingezet. Bovendien moest de staking van te voren worden aangekondigd.

Hoge Raad

Op 19 juni jl. heeft de Hoge Raad deze stakingsregels aangepast. De Hoge Raad knoopt hierbij aan bij artikel 6 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). De Hoge Raad oordeelt dat artikel 6 ESH geen aanleiding geeft het begrip ‘collectief optreden’ zo beperkt uit te leggen als voorheen is gedaan via het ultimum remedium argument. Of er sprake is van een collectieve actie in de zin van het ESH, wordt vooral bepaald door het antwoord op de vraag of een actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen.

Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de actie alleen worden verboden langs de weg van artikel G ESH. Op grond van dit artikel kan een actie verboden worden als dat bij de wet is voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. De voorwaarde dat een actie alleen als uiterste middel mag worden ingezet is als beperking van het stakingsrecht niet meer van toepassing door de uitspraak van de Hoge Raad. Ook de regel dat een actie van te voren moet worden aangekondigd geldt niet meer als zelfstandige voorwaarde voor de toelaatbaarheid van de actie. Wel moeten de oude regels worden gezien als gezichtspunten bij de beoordeling of de actie moet worden beperkt of verboden, aldus de Hoge Raad.

Het vorenstaande betekent dat een collectieve actie in principe rechtmatig kan zijn wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Degene die eist dat de actie moet worden beperkt of verboden, moet vervolgens aannemelijk maken dat dit op grond van artikel G ESH toegestaan is.

Conclusie

Omdat de oude ‘spelregels’ nog als gezichtspunten blijven gelden is onduidelijk hoe groot de impact van dit arrest van de Hoge Raad zal zijn. Bovendien is van belang dat in verreweg de meeste bedrijfstakken bij cao “vredesplichten” zijn overeengekomen. Dat wil zeggen een afspraak tussen cao partijen om niet tot collectieve actie over te gaan voor de duur van de cao. De uitspraak van de Hoge Raad maakt niet duidelijk of deze vredesplichten aan de rechtmatigheid van de actie in de weg kunnen staan, deze rechtsvraag is nog niet voorgelegd. Wel moet ervan worden uitgegaan dat werkgevers sneller dan voorheen te maken kunnen krijgen met collectieve acties van de vakbonden, ook ten aanzien van onderwerpen die buiten de invloedsfeer van de werkgever liggen.